“Een grote stap naar een schone toekomst”, zo noemde de Sociaal Economische Raad het Energieakkoord toen het in 2013 tot stand kwam. Het akkoord beoogde onder meer flinke investeringen in energiebesparing en hernieuwbare energieopwekking. Nederland zette hiermee flink in op milieuwinst. Maar hoe pakte het in de praktijk uit?
Beloftes niet waargemaakt
Toen het Energieakkoord tot stand kwam, was de doelstelling om in 2020 16 procent van alle energie duurzaam te produceren. Deze datum werd vervolgens doorgeschoven naar 2023; in 2020 zou dan 14 procent van onze energie duurzaam moeten zijn. Het uiteindelijke streven was een volledig duurzame energievoorziening in 2050.
In het Energieakkoord maakten de partijen ook afspraken over het verminderen van de CO2-uitstoot. In 2050 moet er 80 tot 95 procent minder CO2-uitstoot zijn ten opzichte van 1990. Ook was er op hoofdlijnen overeenstemming over het opwekken van duurzame energie en moest het voor bedrijven en particulieren fiscaal interessanter worden om duurzame energie te produceren.
Niet iedereen enthousiast
Al toen het Energieakkoord verscheen, was niet iedereen even enthousiast over de doelstellingen ervan. GroenLinks noemde het akkoord bijvoorbeeld `niet meer dan een eerste stap` en meende dat we om het milieu daadwerkelijk te beschermen veel ambitieuzer moesten zijn. Jan Rotmans, hoogleraar in duurzaamheid en transitie, noemde het akkoord niet vernieuwend en bestempelde het als `drie keer niets`. Dat Nederland inderdaad niet ambitieus genoeg is, blijkt uit een opzienbarende uitspraak die de Haagse rechtbank deed op 24 juni 2015.
Opzienbarende uitspraak
De uitspraak was het gevolg van een bijzondere rechtszaak, de zogenoemde `klimaatzaak` tussen Urgenda (een organisatie voor duurzaamheid en innovatie) en 900 mede-eisers en de Nederlandse Staat. De Haagse rechtbank stelde op 24 juni de eisers in het gelijk. Concreet betekent dit dat de overheid verplicht harder aan de slag moet met klimaatacties. Het was een uitzonderlijke uitspraak, omdat het nog nooit eerder was gebeurd dat een rechtbank een Staat dwingt om klimaatmaatregelen te nemen.
Kabinet werkt niet mee
Op 24 september 2015 vond in de Tweede Kamer een debat plaats over de klimaatzaak. Ondanks de weerstand van de oppositiepartijen en vele andere partijen uit de samenleving heeft het kabinet besloten toch in hoger beroep te gaan tegen het vonnis. Tijdens het hoger beroep, dat jaren kan gaan duren, kan de Staat de hele zaak weer ter discussie stellen, inclusief het gerechtelijke reductiebevel om in 2020 een kwart minder CO2 te produceren dan in 1990.
Marjan Minnesma, directeur van Urgenda, zei hierover: “Het is glashelder. Door voor jarenlang voortslepende procedures te kiezen, laat het kabinet zien dat het klimaatverandering in komende jaren niet urgent vindt. Burgers en bedrijven zijn al aan de slag maar het kabinet trapt op de rem.”