Deze verordening geldt sinds 1 januari 2015 en stelt dat veel gebruikte koudemiddelen met een hoge GWP-waarde langzaam worden teruggedrongen. De overstap op een natuurlijk koudemiddel lijkt een logisch alternatief, aangezien deze de ozonlaag niet aantasten en een zeer laag GWP hebben. Toch kleven er ook aan deze middelen nadelen. Zo kunnen ze bij ontsnapping giftig, brandbaar of explosief zijn, een hoge druk bevatten of een verstikkende werking hebben. Kortom, er zijn veel verschillende soorten koudemiddelen waar je uit kunt kiezen met bijbehorende voor- en nadelen.
Van synthetisch naar natuurlijk
Synthetisch koudemiddelen worden zoals hierboven genoemd steeds meer teruggedrongen door de F-gassenverordening. Veel eigenaren van een koel- of klimaatinstallatie kiezen daarom voor de overstap op natuurlijke koudemiddelen zoals CO2, ammoniak en propaan. Zoals gezegd hebben deze koudemiddelen een lagere impact op het milieu, maar hebben ze wel andere nadelen ten opzichte van de synthetische koudemiddelen. Zo is ammoniak giftig, CO2 verstikkend en propaan brandbaar. Door een hogere brandgevaarlijkheid staat het desbetreffende koudemiddel in een hogere veiligheidsgroep. Hoe hoger de groep, des te minder koudemiddel gebruikt mag worden in een systeem. Dit is vooral afhankelijk van de ruimte die gekoeld moet worden. De hoeveelheid mensen in de ruimte, de locatie van de ruimte en de grootte hiervan bepalen wat de maximale vulling is. In extreme gevallen kan de maximale hoeveelheid slechts een kilo zijn.
Als een installatie op dit moment draait op een synthetisch koudemiddel en deze geschikt gemaakt moet worden voor een natuurlijk koudemiddel, is dit lastiger dan gedacht. Wel bestaat in veel gevallen de mogelijkheid om de installatie zo te laten bouwen dat deze kan werken op een synthetisch koudemiddel met een lagere GWP-waarde (een zogenoemd HFO-koudemiddel). De installateur die dit uitvoert moet daarvoor goed op de hoogte zijn van de risico`s van eventuele ontspanning van het koudemiddel en tevens weten welke maatregelen hij moet nemen om ongelukken te voorkomen.
Wat is een geschikt alternatief?
Allereerst controleert de installateur of de verdampingstemperatuur en/of condensatietemperatuur van beide koudemiddelen ongeveer gelijk is. Mocht dit niet het geval zijn, dan bestaat de kans dat het koudemiddel niet condenseert in de condensor. Als een gevolg hiervan krijgt de verdamper geen koudemiddel om te laten verdampen, waardoor deze niet meer werkt. Daarnaast bestaat er de mogelijkheid dat de verdamper niet groot genoeg is om het nieuwe koudemiddel te laten verdampen. Hierdoor komt er vloeibaar koudemiddel in de compressor, waardoor deze stuk gaat. Dit brengt extra kosten met zich mee. Ook houdt de installateur er rekening mee dat een verschil in dichtheid van het koudemiddel kan leiden tot een verschillende massastroom, wat resulteert in een verschil in koelvermogen. Tot slot zijn de losse componenten in een koeltechnisch systeem vaak gemaakt voor één of enkele type(n) koudemiddelen. In dit geval adviseert de installateur om over te stappen op een koudemiddel dat soortgelijke eigenschappen heeft als het huidige koudemiddel.
Een NVKL erkende installateur
Om te mogen werken met synthetische koudemiddelen moet een installateur in het bezit zijn van een F-gassencertificaat. Voor het werken met natuurlijke koudemiddelen moet een monteur een vakbekwaamheidscertificaat in zijn bezit hebben. Alle NVKL installateurs zijn in het bezit van de NVKL erkenning, waar ze één keer in de twee jaar op getoetst worden. Zij voldoen hiermee aan alle verplichte wetgeving van de F-gassenverordening en daarnaast aan eisen op het gebied van onder andere opleiding en vakkennis. Ze kennen de risico`s van koudemiddelen en werken met de juiste technische hulpmiddelen om hiermee om te gaan en de veiligheid te waarborgen.